Vorige week beloofd, dus ik blijf nog even hak-tak-hak heen en weer springen over ‘de vrouw in de kunst’. Aan de hand van die twee tentoonstellingen ‘De Nieuwe Vrouw’ in museum Singer (Laren) en ‘Vrouwenpalet 1900-1950’ in de Rotterdamse Kunsthal (tot 10 april) en vanwege die onstuitbare opmars van de vrouwelijke kunstenaars uit het verre en nabije verleden. Waarvan dan weer die twee exposities getuigen.



Een opmars waarvoor in 1971, zo zou je terugkijkend kunnen constateren, het startschot klonk. Waarom juist 1971? Omdat toen, tijdens de tweede feministische golf, in de VS het nu zo beroemde essay ‘Why Have There Been No Great Women Artists?’ werd gepubliceerd. ‘Waarom Zijn Er Geen Grote Vrouwelijke Kunstenaars Geweest?’, geschreven door kunsthistoricus Linda Nochlin. Met centraal de vraag waarom het vrouwen al eeuwen lang heel moeilijk was gemaakt om, net als mannelijke kunstbroeders, beroemd te worden en te blijven. Goede timing trouwens van Nochlin, de tijd was er blijkbaar rijp voor. Want ze veroorzaakte heel wat reuring. Dit essay is zelfs zo beroemd geworden dat er begin 2021, vijftig jaar na publicatie, een speciale editie van uitkwam.
Op de kunstacademie kreeg ik van dat alles totaal niks mee. Daar was ’t gewoon alles mannen wat de kunstgeschiedenisklok sloeg. Pas zo tegen het jaar 2000 kwam die historie van de weggepoetste kunstvrouwen langzaam op mijn netvlies. Wat wil je ook, eerst mijn onderwijsbaan en daarna mijn eigenste kunstcarrière. Beide tijd en energievretend.
Maar mee door Linda Nochlin liep ik een paar weken geleden toch maar mooi rond op die twee exposities. Of zij zich had kunnen vinden in ‘De Nieuwe Vrouw’ met als onderwerp de veranderende wereld en het veranderende vrouwbeeld begin 20ste eeuw? Ik betwijfel dat zeer. Daar in Laren hadden ze er wel erg veel schilderijen van mannelijke kunstenaars voor nodig! Met bijvoorbeeld deze dissonant.

Want moet dit nou die Nieuwe Vrouw voorstellen? Dat is toch gewoon een stoeipoes zoals een man die graag ziet? Zo waren er wel meer missertjes. Maar gelukkig hing er ook nog kunst tussendoor van vrouwen uit die tijd. Van vrouwen die de laatste decennia voor mij ook steeds meer zijn gaan leven . Zoals de vorige week al genoemde Jacoba van Heemskerck, Thérèse Schwarze en Suze Robertson. En natuurlijk Charley Toorop. Maar ook de tegenwoordig langzaam op de bekendheidsladder stijgende Else Berg (1877-1942) en Alida Pott (1888-1931).




Twee dagen later volgde de Kunsthal. Met, wat een verrassing, alweer Jacoba, Else, Alida. Oh ja, en natuurlijk Charley!


Nou ja, verrassing? Niet echt. Want als je na veel prima kunsthistorisch spitwerk een grote groep van 24 vrouwelijke kunstenaars uit zo’n beetje dezelfde periode bij elkaar weet te brengen, zitten daar allicht de usual suspects bij.De zo langzamerhand geijkte hap, de vaste prik. Naast ook onverwacht veel echt onbekenden. Hoewel, onbekend?

Dat gezicht op het schilderij hierboven, dat kende ik toch? Maar die naam Lou Loeber (1894-1983)? Ik had er, zoals je dat in de politiek tegenwoordig uitdrukt, even geen actieve herinnering aan. En toch, ja hoor, daar kwam ie! In Laren. Ook zo’n gezicht.

Dat beeld had ik wel actief opgeslagen. Je bent ten slotte beeldend kunstenaar of niet. Maar die naam? Nee, die had ik nog niet actief ingekerfd op mijn harde schijf. Nu wel. Nog zo’n dubbelaar? Zelfs een letterlijke.


Twee gelijke afgietsels van een beeld van de altijd wel bekend gebleven Charlotte van Pallandt (1898-1997). Ken je dat iconische beeld van Koningin Wilhelmina? Dat in die dikke, wijd uitlopende winterjas waarin ze bijna helemaal verdwijnt? Charlotte dus!


Die ‘vaste prik’ ligt ook wel voor de hand. Want hoe groot is nou eigenlijk die groep vrouwen waaruit je kunt putten? Dus miste ik in de Kunsthal wel Suze Robertson (1855-1922), in haar tijd gekend en vernieuwend maar daarna weggezakt. Net ook als Thérèse Schwarze. Maar gezegend zij Panorama Mesdag in Den Haag! Daar heeft Robertson nu een grote expositie. Een verdiende revival waar ik nog heen moet.
En Schwarze? Recent kocht het Rijksmuseum nog een werk van haar aan. Nu daar te zien in ‘Vrouwen op papier’. Wil ik ook nog heen.

Al die ooit sterk mangerichte museumclubjes kunnen dus niet meer om de oprukkende vrouwelijke kunstenaars heen . De noodzakelijke inhaalslag is gaande. Mag ook wel, want wat bleek uit onderzoek? Maar 13% van de kunstverzameling in de Nederlandse musea is afkomstig van vrouwen. Reden voor diepe schaamte. Maar nu zijn ze echt bezig hun best te doen. Kijk naar het Stedelijk Museum in Amsterdam. In de nieuwe collectiepresentatie over de periode 1880-1950 is er, zo zegt een persbericht, speciale aandacht voor vrouwelijke kunstenaars. Jippie! Mag jij raden wie daar weer bij zitten. Thérèse Schwarze, Jacoba van Heemskerck, Else Berg. Oh ja, en natuurlijk ook Charley Toorop!

Tot volgende week.
TOOS