Dandelion óftewel het Vliegende Paard uit Aswan, een ReisKunst-verhaal


Af en toe moeten er weer eens wat ReisKunst-verhalen uit. Verhalen over kunstwerken van mij naar aanleiding van ervaringen ergens over de grens, in Verweggistan of wat dichterbij in Europa. Van ervaringen en beelden opgeslagen in het alleen in mijn hoofd aanwezige Museum der Verbeelding. Als je naar https://toosvanholstein.wordpress.com/ gaat en daar in het groene zoekvenster tje met de loep ‘reiskunst’ intikt, komt er een heel scala aan ReisKunst-verhalen te voorschijn.

Deze aflevering vindt z’n oorsprong in de foto hierboven. Een uit 1989. Toen ik met levensgezel, overigens nog wel als zodanig in wording, een feluka-taxi nam. Om vanuit het Egyptische Aswan, de stad van die bekende dam in de Nijl, op de andere oever te komen. In een Nubisch dorp. Vrijwel uitgestorven was ’t er. Maar ja, alleen een paar volslagen krankjoreme Westerse toeristen trotseren natuurlijk midden op de dag de zomerse bloedhitte. De Egyptenaren weten wel beter. Maar onze onverschrokken daad bleek achteraf een gouden greep. Want zodoende zag ik ineens die al behoorlijk afgebladderde en zonverbleekte muurschildering van de foto. Prachtig. In mijn verbeelding zag ik dat paard met zijn staart van pauwenveren al door de lucht vliegen. Mijn Dandelion, zo ben ik ‘m later gaan noemen. Waarom? Komt zo.

Geen Pegasus dus. Niet die afgekauwde naam van de Grieks-mythologische Pegasus met zijn vleugelstjes saai midden op zijn lijf. Gewoon Dandelion, met die unieke vliegstaart. Toen een foto waard en later een paar schilderijen die ik erop baseerde.

Toos van Holstein, Jemal (olieverfschilderij, 105-125 cm)
Toos van Holstein, Nubian Village (olieverfschilderij, 90-100 cm)

Maar dat paard bleef maar ronddraaien en vliegen in mijn Museum der Verbeelding. Dandelion nam geen genoegen met maar een paar olieverven, die wilde nog verder de wereld in, zo meervoudig mogelijk. Dat heb ik dus ook maar gedaan.

Toos van Holstein, Citadella (olieverfschilderij, 80-90 cm)
Toos van Holstein, Pesadilla (olieverfschilderij, 90-100 cm)

Uiteindelijk zelfs ook nog driedimensionaal. Met een serie van bronzen Dandelion’s. Het Engelse woord voor paardenbloem. Daar is de verklaring. Want kon mijn paard niet dansen door de lucht zoals ook die ingenieus gebouwde paardenbloempluisjes dat doen? Maar ik vond wel dat elk van die bronzen Dandelion’s anders moest worden. Met andere manen en kam, met een andere staart. Dus maakte ik een wasmodel van romp en hoofd van het paard dat een aantal keren kon worden gebruikt voor de zogenaamde verloren wasmethode.

Toos van Holstein, Dandelion 1 (brons)

Daarmee kon ik elke keer met verbrandbare materialen de manen en de kam aan het model veranderen. Terwijl alle staartonderdelen apart in brons werden gegoten. Stukken bast van bomen, takken, versplinterd timmerhout. Om ze dan later aan de achterkant van de romp vast te lassen. Waarna ik uiteindelijk bij het patineren de bronshuid  hier en daar een groen of roodachtige tint kon geven. Allemaal technieken die ik met een gerust hart overliet aan Bronsgieterij Cubal  in Grathem. Waar ik onlangs nog was voor een nieuw idee.

de magie van het bronsgieten, Bronsgieterij Cubal (Grathem)
Toos van Holstein, Dandelion 3 (brons)
Toos van Holstein, Dandelion 5 (brons)

Al die unieke Dandelion’s zijn uitgevlogen. Zelfs ook nog eentje naar het Wilde Westen van Amerika toen ik daar exposeerde in de nu niet meer bestaande Creekside Gallery in Phoenix (Arizona).

Creekside Gallery in 2006 (Phoenix, Arizona)

Mijn galerist Jeff Rose heeft zelfs nog een paar giclees (een heel duur soort print) laten maken van nog een ander Dandelion-schilderij. Één daarvan heb ik nog in mijn atelier. Mijn laatste beschikbare Vliegende Paard uit Aswan.

Toos van Holstein, Dandelion (olieverf op giclee, 42-60 cm)

Wel heb ik er natuurlijk op die giclee doorgeschilderd. Want ze moeten wel uniek zijn, al die Dandelion’s van mij. Tot volgende week.

TOOS

Moore was en is nog steeds ‘more’


Museum Beelden aan Zee is een van mijn favoriete musea. Prachtig verscholen in de duinen aan de nogal commercieel verkwanselde boulevard van Scheveningen. Van buitenaf zie je echt niet wat er op de grote, open terrassen aan verrassingen wacht.

Laat staan dat je ook maar iets meekrijgt van de tijdelijke exposities binnenin. Zoals dieover over Niki de Saint Phalle en Germaine Richier. Vrouwen die een hoog podium verdienen in de kunstgeschiedenis. Maar nu is er ‘Henry Moore: Vorm en Materiaal’. Over een van de grootste beeldhouwers van de 20ste eeuw.

Henry Moore in zijn atelier

Zoals Rodin (1840-1917) met zijn vernieuwende kijk op de figuratieve beeldhouwkunst de kunstwereld sterk beïnvloedde, deed Moore (1898-1986) dat in de 20e eeuw ook door er een meer abstracte draai aan te geven.  Daar moest ik heen!

introductiefilmpje van het museum

Want op de academie ontstond mijn bewondering voor Moore  al. Door notabene vooral alleen maar zwart-wit foto’s. Want kleurenfoto’s in die tijd in studieboeken? Veel te duur. Daarbij, er was/is van hem in Nederland, voor zover ik weet, nauwelijks werk te vinden in de openbare ruimte. Behalve in Rotterdam dan. Maar dat is een bakstenen reliëf in een muur.

muur van het Bouwcentrum in Rotterdam met Wall Relief No.1

Terwijl het bij Moore’s sculpturen nou juist zo belangrijk is om ze aan alle kanten te kunnen bekijken. Daarvoor moet je naar musea. Bijvoorbeeld museum Kröller-Müller op de Veluwe of de speciale beeldentuin van museum Voorlinden in Wassenaar.

beeldentuin van het museum Kröller-Müller
aparte beeldentuin bij museum Voorlinden

Maar nu kon ik me dus helemaal te buiten gaan in Beelden aan Zee.

vitrine met allemaal kleine beeldjes en maquettes van Moore

Alhoewel mijn feestvreugde nog wel werd verstoord door zo’n would-be-kunst-dissonant. Gelukkig net buiten de hoofdzaal. Een zogenaamd kunstwerk opgebouwd uit pet-flessen: ‘Bottle River‘. Wel allemaal van keramiek. Met natuurlijk het bijbehorend Kunst-Verhaal. Over een harmonisch geheel dat zich manifesteert als een vanzelfsprekendheid, over de laag voor laag te ontdekken betekenissen met reflectie op hedendaagse vraagstukken, over consumentisme, plastic in de oceanen, dat al die flessen apart met de hand zijn gemaakt en dus heel anders zijn dan die van de fabrieksmatige massaproductie, dat ze daardoor allemaal een eigen karakter krijgen, dat daardoor de betekenis en waarde van de fles verandert, en, nou verzin ’t maar. Zoals levensgezel altijd zegt over dit soort gedoe “maak het heel veel en ’t wordt tot kunst verheven”. Maar in werkelijkheid dus pet met petflessen!

dikke kunstpet

Geef mij maar meer Moore. Bij hem zit er echte authenticiteit achter. Hij dwingt je met zijn schijnbaar abstracte en vaak heel organische vormen goed te kijken.

Mother and Child Arch (1967), brons

Maar hoe komt ie aan die vormen? Hieronder een voorbeeld en voor mij een hoogtepunt van de expositie.

Three Way Piece No.1 Points (1964-65), gekleurd gips

Een vorm waar ik direct voor viel. Waarom? Puur gevoel, puur intuïtie. Het bleek een gigantische uitvergroting te zijn van een piepklein brokje vuursteen dat Moore ooit ergens vond, in zijn broekzak stak en in zijn atelier had neergelegd. Om later op dat idee van die uitvergroting te komen. In gips. Dat hij daarna op allerlei manieren te lijf ging. Met diep kerven, krassen, schuren, bleken, beschilderen. Gevolg? Een prachtig levend oppervlak. Wie de verfhuid van mijn olieverfschilderijen kent, begrijpt direct mijn fascinatie.

die bewerkte gipshuid

Zo lag Moore’s atelier vol met in de natuur gevonden objecten. Stenen, botten, schelpen, drijfhout. Die hij kon gebruiken voor eerst kleine gipsen maquettes en latere uitvergrotingen.

Mother and Child met boomstronk (1979), gips

Maar ook een precolumbiaans beeld dat hij in 1922 in het Louvre zag, leidde tot een lange reeks zogenaamde ‘Reclining Figures‘. Zoek hieronder maar de overeenkomsten tussen die sterk geabstraheerde sculpturen van Moore en dat Chac-Mool beeld.

Reclining figure No.7 (1980), gekleurd gips

Duidelijk figuratiever is dan weer het bronzen ‘King and Queen‘, een van zijn beroemdste ontwerpen.

King and Queen (1952-53), in 1985 in brons gegoten

Hé, dacht ik, heb ik dat eerder gezien? En ja hoor, park Middelheim bij Antwerpen popte up. Een groot openbaar beeldenpark waar heel veel interessants is te zien. Maar dat is een ander verhaal.

Want dat is het voordeel van gieten in brons. Met een goed gietmodel kun je meerdere exemplaren maken. Om daarna elk exemplaar uniek te maken door het oppervlak te bewerken met allerlei zuren die allerlei kleureffecten tot gevolg hebben. En moet ’t groter? Gewoon een nieuw model (laten) maken en gieten maar weer. Zo staat in de expositie dit niet al te grote bronzen beeld.

Reclining Figure (1985), brons

Maar ook is er dit.

Alleen moet je daarvoor wel naar Engeland. Naar het landgoed Perry Green dat Moore ons heeft nagelaten onder beheer van de Henry Moore Foundation. Beeldentuin, galerie, museum, 70 hectare groot, met al zijn ateliers er nog op en een uurtje rijden boven Londen. Ik moet toch nog maar eens een keertje naar Engeland!

Nog even op een andere manier dat klein en groot, maar dan wel beide in Beelden aan Zee.

Upright Motive maquettes (1955), gekleurd gips
een paar exemplaren van in het groot in brons uitgevoerde Upright Motive’s op de binnenplaats van het museum Beelden aan Zee

Voor mij was ’t genieten. Tot volgende week.

TOOS

De zoekende geest van Jacoba van Heemskerck


’t Was toch weer even zoeken, daar in Domburg. Want mijn laatste bezoek aan het Marie Tak van Poortvliet Museum stamde van een flink aantal jaren geleden. Het lag nogal verscholen in het centrum, dat wist ik nog wel. En ja hoor, daar, dat smalle steegje in de hoofdstraat, dat kon niet missen. Daar staat sinds 1994 de replica van een ooit befaamd kunstzaaltje dat tot 1921 een Domburgs duin sierde voordat het in een storm ten onder ging.

in 1912: organisatoren en deelnemende kunstenaars voor het kunstzaaltje bij de opening van de zomertentoonstelling
de replica achter de huizen van de Ooststraat in Domburg
affiche van de expositie

Een legendarische lokatie was dat. Waar in de periode van 1911 tot 1921 heel wat kunstenaars, denk o.a. aan Mondriaan, tentoonstelden. Want Domburg was destijds naast chique badplaats ook een kunstbroednest. Exposities werden er georganiseerd door het zogenaamde Regelingscomité waarin de bekende Jan Toorop (1858-1928) een belangrijke rol speelde. Maar ook jonkvrouwe Jacoba van Heemskerck van Beest (1876-1923) leverde daarbij haar bijdrage. En voor haar, haar rol in de kunstgeschiedenis en de aan haar gwijde expositie ‘Kunstenares en inspiratiebron- een klein eerbetoon’  kwam ik. Want trouwe lezers van ‘TOOS&ART’ weten dat ik ‘de vrouw in de kunst’ een warm hart toedraag. Een aangenaam ‘moetje’ dus, dat bezoek aan Domburg.

met eerst nog even koffie in de tuin van het museum, waar over enige tijd een welkome uitbreiding van de tentoonstellingsruimte komt te staan
een nog traditioneel zelfportret van de nog jonge Jacoba van Heemskerck

Met Jacoba ging ’t volgens het bekende patroon. Bekend tijdens haar leven, maar daarna? Of dat nou eeuwen geleden was of in de 19e en begin 20e eeuw, na hun dood zakten vrouwelijke kunstenaars veelal weg in het kunstgeschiedenismoeras. Tot de feministische golf in de jaren 70. Vanaf toen werden ze langzaamaan weer aan de vergetelheid ontrukt om hun terechte plek in de kunsthistorie terug te krijgen. Zie hier de herintree van Jacoba van Heemskerck. In de afgelopen jaren zag ik haar schilderijen regelmatig weer opduiken bij diverse belangrijke tentoonstellingen.

in het Depot van Boymans van Beuningen in Rotterdam, Kleurencompositie nr.106
in Kunstmuseum Den Haag, Twee bomen (olieverfschilderij, 1910)
Kunsthal Rotterdam, Beeld nr.122 (tempera op doek, 1920)
in Singer Laren, Beeld nr.86 (olieverf op doek, 1918)

En nu toonde het intieme Domburgse Marie Tak van Poortvliet Museum een overzicht van haar werk. Een terecht eerbetoon. Zeker ook omdat Jacoba een aantal jaren in Domburg woonde. In de Villa Loverendale.

deel van de expositie

Een villa die haar beslist niet onbemiddelde hartsvriendin en uiteindelijk ook levensgezellin Marie Tak van Poortvliet er in 1906 liet bouwen. Met in 1912 in de tuin nog een speciaal atelier voor Jacoba van Heemskerck. Zodat ze daar ongestoord kon graven in haar geest om tot een geheel eigen schilderstijl te komen. Want daar was ze heel naarstig naar op zoek. De stijl van dat brave zelfportretje hierboven ging ‘m niet worden. Ook experimenten met de luministische richting van Jan Toorop bevredigden haar niet. Net zo min als een korte uitstap naar het kubisme.

Jacoba van Heeskerk, Bos in de zomer (olieverf op doek, 1909)
Jacoba van Heemskerck, Bos (pastelkrijt en waterverf op papier
Jacoba van Heemskerck in haar atelier
Jacoba van Heemskerk, Kasteel Westhove (olieverf op doek, 1913)

Maar toen zij en Marie Tak kennis maakten met de antroposofische leer van Oostenrijker Rudolf Steiner begon haar geest op stoom te komen. Tel daarbij op haar kennismaking met de Duits-expressionistische kunstenaarsgroep Der Sturm in Berlijn en het plaatje is gelegd. Niet zomaar schrijft ze ergens: ‘ik heb weer eens met enkele kunstenaars gesproken, maar de modernen [in Nederland] schrijven meer dan ze schilderen. Wanneer men zo over Kunst schrijft en altijd met zo’n vast plan vooraf wil schilderen, dan verliest men volledig de diepe, heerlijke en spontane kunst.’ 

Jacoba van Heemskerck, Tekening nr.17 Bomen (Oost-Indische inkt met penseel op papier 1914)
Jacoba van HeemskerckBild-Landschap met boom (olieverf op doek 1915)
Jacoba van Heemskerck, Zeignung-Stadt (Oost-Indische inkt met penseel op papier, ca. 1915)
Jacoba van Heemskerck Bild nr.29 Blick auf eine Stadt (olieverf op linnen, 1915

Ze had haar stijl gevonden: expressionistisch, abstraherend, stevige donkere lijnen in haar tekeningen en houtsnedes maar toch ook weer met de nodige heldere kleuren in haar olieverfschilderijen. Ik vond dat zelf best interessant omdat ik al een poosje bezig ben met het opzetten van een nieuwe serie werken onder de overkoepelende titel ‘Coloured Black’. Over toeval gesproken! Reken maar op toekomstige ‘Coloured Black’ verhalen.

deel van de expositie
Beeld nr.95 (olieverf op doek, 1918): op een bepaald moment besloot Jacoba haar werken alleen nog een nummer te geven, titels zouden maar bepalend en afleidend zijn
Compositie-Bosweg (houtsnede op papier, 1918)
glasontwerp nr.22 (Oost-Indische inkt met waterverf op papier, 1919): op latere leeftijd ontwierp Jacoba , ook in opdracht, ramen met gekleurd glas

Het gevolg van Jacoba’s nieuwe stijl was dat ze nauwelijks nog in Nederland maar juist wel in Duitsland werd gepruimd. Daar werd de eigenzinnige Jacoba bekender dan in eigen land.

Marie Tak van Poortvliet

In Villa Loverendale, al jaren geleden afgebroken, was haar werk natuurlijk ruim te bewonderen in de collectie van Marie Tak. Want die was niet alleen haar sponsor maar ook nog collectioneur. Met een grote kunstverzameling waarin niet de minsten. Mondriaan, Kandinsky, Léger en Marc om maar een paar nu wereldberoemde namen te noemen.

Spijtig genoeg overleed Jacoba, die altijd al kwakkelde met een zwakke gezondheid, vrij plotseling op 47-jarige leeftijd. Stel nou eens dat ze nog lekker had kunnen doorleven en schilderen. Hoe zou ze zich dan verder ontwikkeld  hebben met die zoekende geest van haar? Maar ja, als …. Als de hemel naar beneden komt hebben we allemaal een blauwe muts.

Na haar dood, nu 100 jaar geleden, wist Marie Tak de belangstelling voor haar nog wel een poosje levend te houden. Maar uiteindelijk restte vergetelheid. Tot eind vorige eeuw haar terechte opstanding begon. Tot volgende week.

TOOS

De link van mijn ‘ Arsenale delle Culture’ met  Piranesi, Escher, Jeroen Krabbé en Sean Connery


aan het tekenen in Perugia met op de achtergrond het beeld van Perugino

Onder het toeziend oog van de grote Renaissance-kunstenaar Pietro Vannucci, beter bekend onder zijn bijnaam Perugino, komt tekeninspiratie natuurlijk als vanzelf. Net als gedachtenspinsels over een andere Italiaan: Piranesi.  En associaties over ‘De Ontdekking van de Hemel’ en ‘De Naam van de Roos’. Films gemaakt naar aanleiding van de gelijknamige boeken van Harry Mulisch en Umberto Eco. Komt zo.

 Eerst nog even dat bankje bij Perugino, over wie ik een paar weken geleden al schreef. Ik zat echt helemaal goed daar op die idyllische en ook historische plek. Met, zo schatte ik in, op een aantal meters diepte recht onder mijn voeten mijn installatie ‘Arsenale delle Culture’ die ik een paar uur eerder had voltooid In de Sala Cannoniera.

de ‘Nederlandse’ zaal in het expositiecomplex met mijn ‘Arsenale delle Culture’ installatie in de boog achterin
‘Arsenale delle Culture’ meer in detail

Een expositiezaal van het ondergrondse, gigantische complex Rocca Paolina waarover ik hier schreef. Terwijl bovengronds op de plek van mijn bankje in de 19e eeuw nog een ook gigantisch fort hoog boven mij zou hebben uitgetorend. Maar ja, afgebroken in die 19e eeuw waardoor dit openbare park mogelijk werd. Met die welverdiende eerbetuiging aan Perugino (1446-1523).

het fort zoals dat er tot in de 19e eeuw stond

Maar in de Rocca Paolina had ik in de dagen voor mijn bankzitterij al heel veel moeten denken aan die hierboven aangehaalde Piranesi (1720-1778). Reden? Kijk maar eens naar wat foto’s die ik in de Rocca maakte en naar een paar etsen van die Piranesi.

onderin één van de toegangspoorten naar de Rocca Paolina
foto’s van de Rocca Paolina binnenin
etsen van Piranesi

Duidelijk toch, die associatie? In 1745 publiceerde Piranesi zijn serie ‘Imaginaire Kerkers’ (Carceri d’Invenzione). Die hij tijdens zijn leven steeds bleef verbeteren en in 1760 opnieuw uitgaf. Zoek de verschillen.

de eerste etsen links, de later gepubliceerde en meer doorgewerkte etsen rechts

Zijn intrigerende fantasiebouwsels hebben in de afgelopen eeuwen heel wat architecten en kunstenaars geïnspireerd. Wat dacht je bijvoorbeeld van onze eigen Escher?

houtsnede van Escher

Maar ook filmmakers lusten er wel pap van. Want toen ik ergens eind jaren 80 onderstaande scene in de film ‘De Naam van de Roos’ zag, dacht ik gelijk ‘oh ja, Piranesi’. Zeker als je tot de laatste beelden doorkijkt.

In het boek ‘De naam van de roos’ van Umberto Eco kun je dan ook heerlijk je fantasie laten gaan. Bij het verhaal van een Engelse monnik (in de film Sean Connery) die in 1327 enkele moorden in een Noord-Italiaans klooster onderzoekt en waarin een verboden boek en een geheimzinnige bibliotheek een grote rol spelen. Als die bibliotheek ter sprake komt, is het eigenlijk niet meer dan logisch dat je aan Piranesi denkt.

Net zoals Jeroen Krabbé dat in 2001 deed als regisseur  van zijn film ‘De ontdekking van de hemel’. Voor hem moest gewoon het hemelse organisatiecentrum in de verfilming van die meeslepende roman van Harry Mulisch een Piranesi-vorm krijgen. Tegenwoordig had hij ’t waarschijnlijk een stuk makkelijker gehad met de sterk doorontwikkelde digitale film trucs, toen werd er nog een groot decor voor gebouwd .

Jeroen Krabbé himself (rechts) in gesprek in het speciaal voor de film gebouwde decor
foto’s van dat ‘Piranesi’ decor

In deze korte clip van de film zie je dat ook nog even terug.

Wat is internet toch een prachtig medium. Zoekt en gij zult vinden. Ook als je je Piranesi associaties en hersenspinsels bij de Rocca Paolina probeert in beeld terug te vinden.

Oh ja, en vergeet niet dat mijn pakhuis/atelier/rijksmonument Holstein aan de Korendijk 56 in Middelburg op zaterdag 9 september te bezoeken is in het kader van de nationale Open Monumentendag (10-17 uur). Lees mijn blog van vorige week er nog maar even op na.

Tot volgende week.

TOOS