Tagarchief: Leiden

Het Zeeuws Museum in Middelbug pakt groots uit met Oranje-propagandist Adriaen van de Venne


“Van de Venne, Adriaen van de Venne, moet ik die kennen dan”. Zo vroeg levensgezel zich af toen ik hem vorig jaar september vertelde dat er in het Zeeuws Museum een grote tentoonstelling ging komen over die 17e eeuwse schilder. “Oh jááá, natúúúúrlijk, de Van der Vennestraat, in de Schilderswijk nog wel”. Als een in Den Haag opgegroeid jochie en puber daagde ’t hem ineens.

Maar bij mij ging er nog steeds niet echt licht branden.Tot ik een paar dagen later ook zo’n aha-erlebnis kreeg. Waarbij ik me opeens in het Rijksmuseum voor een curieus schilderij zag staan. Een puur protestants en pro-republiek getint propagandaschilderij uit onze Tachtigjarige Oorlog. Was dat niet van die Adriaen van de Venne? En ja hoor!

Adriaen van de Venne, De Zielenvisserij (1614)

Op YouTube vond ik er zelfs nog een interessant uitleg-filmpje over. Kijk zelf maar.

Over die Adriaen van de Venne (1589 Delft- 1662 Den Haag) maakte het Zeeuws Museum aan het Abdijplein in Middelburg dus veel reclame.

Wij dus onlangs op naar dat plein, naar mijn smaak één van de mooiste pleinen in Nederland. En laat nou juist dat Abdijplein in een prent van Adriaen voorkomen!

Met allemaal kindertjes die er aan het spelen zijn. Mooi om te zien dat het weergegeven deel van het plein er nauwelijks anders uitziet dan tegenwoordig. Zoek de verschillen.

Adriaen van de Venne, Zelfportret (1615-18)

Maar hoe kwam Van de Venne erbij juist dat plein te gebruiken? Omdat het gezin Van de Venne met zonen Jan en Adriaen begin 17e eeuw vanuit Delft naar Middelburg verhuisde. Waar Jan zich in de drukkunst bekwaamde en Adriaen ook weer kwam wonen na zijn schildersopleiding in Leiden.

Jan kon een drukkerij overnemen en samen begonnen ze de Schildery-winckel. Een broederlijke kruisbestuiving.

De Schildery-winckel (1623), met de broers Jan en Adriaen achter de drukpers
detail met de broers

Adriaen maakte illustraties bij boeken die Jan uitgaf van niet de minsten in de Lage Landen. Zoals van Vadertje Cats, de koosnaam voor de van oorsprong Zeeuwse dichter/staatsman Jacob Cats. En van Hollander Constantijn Huygens: geleerde, dichter, diplomaat en nog zo een en ander. Logisch dat er van die in Nederland wijd verbreide uitgaven het nodige is te zien. Waarbij nog wel de aantekening dat Adriaen de originele tekeningen maakte die vakkundige graveurs dan weer zo nauwkeurig mogelijk namaakten.

gravure naar tekening van Adriaen van de Venne in het boek ‘Self-strijt, dat is Crachtighe beweginghe van Vlees en Gheest’ van Jacob Cats (1620)
Adriaen van de Venne, tekening van Jacob Cats (1618)
Adriaen van de Venne, Man die naar zijn schaduw wijst (1623), tekening met pen en bruine inkt, grijs en bruin gewassen
tekening links + gravure rechts (door het drukken gespiegeld)

Maar er is veel en veel meer. Zo’n 100 werken, die vanuit heel Europa naar Middelburg mochten komen. Dat krijg je als je als museumdirectie kunt schermen met de vele te verwachten uitlenen van het beroemde Rijksmuseum. Die Zielenvisserij van hierboven hangt er niet, maar wel dit.

Het vertrek van een hoogwaardigheidsbekleder uit Middelburg (1615)

Een heel bekend schilderij voor mij met Middelburg als achtergrond. Maar, mea culpa mea culpa, de naam van de kunstenaar was nooit bij me blijven hangen. Dat brede kanaal, de directe verbinding van Middelburg met de Westerschelde, is allang verdwenen. Je rijdt er nu min of meer overheen als je vanaf de A58 via de N57 richting Middelburg rijdt. Je herkent dan ook gelijk het huidige silhouet van de stad.

Van links naar rechts de toren van het oude stadhuis, de toren van De Lange Jan en de toren van …..Tja, die kerk is dus al lang geleden afgebroken. De dominante koepel van de Oostkerk zie je nou juist niet. Want die werd pas gebouwd toen Adriaen al lang en breed in Den Haag woonde.

detail met de ‘skyline’ van Middelburg

Broer Jan overleed namelijk plotseling in 1625 en Adriaen verhuisde naar Den Haag. Misschien kon hij als groot fan van de Oranje-stadhouders in dat centrum van de politieke macht van de jonge Republiek der Nederlanden wel wat schilderspotjes breken. Zijn Oranje-vleiende schilderijen getuigen er nog van.

De prinsen Maurits en Frederik Hendrik op de paardenmarkt van Valkenburg (Zuid-Holland) (1618)
detail met rechts de koets met de prinsen erin
Prins Maurits op zijn paradebed (doodsbed), gravure van Jan Hendriksz. Verstraelen naar tekening van Adriaen, met helemaal recht Adriaen zelf die ons aankijkt (1625)
Adriaen van de Venne, Prins Maurits op zijn paradebed (olieverf op koper, 1625)
Cavalcade van de prinsen van Oranje en de graven van Nassau (olieverf op koper, 1625-20)
gravure van Willem Jacobsz. Delff naar het schilderij van Adriaen van de Venne

Net zoals ook tekeningen en prenten van de verschillende stadhouders. Prenten die door hun lage prijs makkelijker hun weg vonden dan de veel duurdere schilderijen.

Hier een portret Prins Willem I van Willem Jacobsz. Delff naar Adriaan van de Venne (1623)

Misschien is dit goedkopere ook een reden geweest voor Adriaen om zich te storten op zogenaamde grisailles. Schilderijen in alleen maar tinten grijs waarin hij beslist een meester was.

Adriaen van de Venne, Frederik V, keurvorst van de Palts en echtgenote (grisaille, 1628)
detail
detail van ‘Elck moet zijn deel hebben’ (1660), over de jaarlijkse loterij op de Haagse Kermis waarbij vrouwelijke huwelijkskandidaten worden verloot onder manne in het publiek

Al met al een heel mooi overzicht van niet een van de bekendste meesters uit De Gouden Eeuw.

Dat misschien wel zorgt voor een Adriaen-revival. Met als klapstuk zelfs nog een groot wandtapijt van hem. De opdrachtgever? Onbekend. Het onderwerp? Des te bekender.  Dat er bij de wat ouderen onder ons meedogenloos ingestampteig jaartal 1600, Slag bij Nieuwpoort. De, dankzij veel geluk, glorieuze overwinning van Stadhouder Maurits op die vuile Spanjaarden. 

detail van het wandtapijt

Dat tapijt sluit trouwens mooi aan bij het grootste en grootse bezit van het Zeeuws Museum: de zes gigantische wandtapijten over glorieuze Zeeuwse zeeslagen tegen, alweer, die vuige Spanjaarden. Maar dat is een ander verhaal.

de zaal met de zes wandtapijten over zeeslagen in Zeeland tijdens de Tachtigjarige Oorlog

En wat ik nu ook heb ontdekt?  Ook Middelburg heeft een Van de Vennestraat. In een van de nieuwere buitenwijken. Wel een Adriaen van de Vennestraat. Dus zonder die Haagse ‘r’ in der, maar met Adriaen erbij. Tot volgende week.

TOOS

De Mythe van het Kunstenaarsatelier


Rembrandt, De kunstenaar in zijn atelier, 26-32 cm (Museum of Fine Arts, Boston)

Laatst zag ik, al vegend op mijn tabletscherm, bovenstaand schilderij van Rembrandt weer eens letterlijk voorbij schuiven. Elke keer opnieuw prachtig en intrigerend, dat beeld van die kunstenaar in zijn atelier. Eenzaam en peinzend starend richting ezel. Met daarop een doek waarvan we alleen de lege achterkant zien. Juist bij dat schilderij moet ik altijd weer denken aan een gesprek dat ik begin jaren 90 had met kunstgenoot Michael Parkes (1944). Amerikaan, maar al heel lang wonend in Spanje .Nu wereldwijd een van de bekendste magisch realisten van deze tijd, toen al midden in een zeer succesvolle carrière.

enkele olieverfschilderijen van Michael Parkes

 Ik mocht naast hem aanschuiven bij het diner dat we van Gerrit Steltman, eigenaar van de Amsterdamse Galerie Steltman, voorgeschoteld kregen na de opening van Michael’s nieuwe expositie. Allereerst door de relatie van levensgezel met de galerie, maar ook omdat ’t Gerrit interessant leek de kunstenaars in het gezelschap aan elkaar te koppelen. En waar praat je dan samen over? Over kunst natuurlijk en over het leven als kunstenaar. Over exposities en over je atelier. Voor mij op dat moment heel belangrijk. Want ik stond toen twijfelend op een tweesprong. Kon ik het sociale van het onderwijsleven blijven combineren met de kunst of ging ik echt helemaal alleen voor het kunstenaarschap? Echt wat je noemt een essentiële en existentiële levensvraag. Michael had al heel snel na zijn academie opleiding  en reizen in het Verre Oosten gekozen voor het laatste. Dat werd dus interessant filosoferen.  Met bijvoorbeeld deze belangrijke vraag van zijn kant. ‘Toos, wat denk je, zou je de eenzaamheid van het atelier aankunnen? Die urenlange afzondering in je eentje in die ruimte? Dat je helemaal afsluiten van de wereld en alleen in je eigen bubbel verkeren. Elke dag weer. Elk jaar opnieuw. Als je dat niet kunt, ga je vluchtgedrag vertonen, dan houd je dat leven niet vol.’

Dit gesprek met Michael is voor mij toen mee belangrijk  geweest bij mijn keus. Die voor het kunstenaarsbestaan. Dat heb ik hem bij een latere gelegenheid natuurlijk ook wel verteld. Onderstaande foto van een paar dagen geleden heeft dus absoluut een link met zijn advies destijds.

een paar dagen geleden in mijn atelier

Nu is het ‘opsluiten’ in mijn atelier, het bewust kiezen voor een soms dagenlang kluizenaarsbestaan heel normaal. Snap je daardoor mijn liefde voor dat schilderij van Rembrandt? Een werk dat hij in 1629 maakte op 23-jarige leeftijd. Verder ook het enige van hem in dat soort. In heel zijn verdere oeuvre komt geen ander atelierschilderij meer voor. Wel vond Rembrandt navolging. Zoals in 1632 door Gerard Dou (1613-1675), zijn eerste leerling in Leiden.

Gerard Dou_De schilder in zijn werkplaats (1632), 59-43 cm

Maar voor mij is dit een veel te bestudeerd zelfportret. Waarin Dou vooral wil laten zien welk een ontwikkeld persoon hij eigenlijk wel is. Dat grote opengeslagen boek, die wereldbol, de muziekinstrumenten. ‘Kijk mij eens, bij mij moet je zijn’. Even terzijde, dit werk is toevallig recent aangekocht door het Leidse Museum De Lakenhal. Met financiële steun van onder andere die voor onze museumwereld zo belangrijke Vereniging Rembrandt. Steun die door de Rembrandtkaart aan te schaffen!! Alleen is die aanwinst nog steeds niet te zien. Wanneer begrijpen ze daar in Den Haag nou eindelijk eens in dat museumbezoek nauwelijks bijdraagt aan de coronaverspreiding! Maar goed, dat is een ander verhaal.

Terug naar het atelier en mijn voorkeur voor Rembrandt met zijn ‘hoe sterk is de eenzame schilder’! Om maar eens te parafraseren op dat beroemde lied van Boudewijn de Groot over de eenzame fietser. Denkend over en schrijvend aan deze aflevering krijg ik trouwens langzaamaan het gevoel dat dit wel weer eens kan ontaarden in een flink rijtje schrijfsels over het kunstenaarsatelier. Want hoe is die werkplaats voor wat in de middeleeuwen werd gezien als een ambacht omgetoverd naar dat nu bijna MYTHISCHE atelier van DE KUNSTENAAR?

‘De uitvinding van de olieverf’ uit de serie ‘Nieuwe ontdekkingen’ (ca.1580) van Jan Baptist Collaert (1566-1628), naar een oudere serie van de in Italië levende Vlaming Johannes Stradanus (1523-1605

Bovenstaande gravure toont toch gewoon een werkplaats? Maar dat wordt iets voor de volgende keer. Eerst als tegenstelling deze alinea uit het boek ‘De emigrés’ van W.G.Seebald.

‘De in de hoeken verzamelde duisternis, de bobbelende pleisterlaag vol zoutvlekken en de afbladderende verf op de muren, de met boeken en stapels kranten overladen stellages, de kasten, werkbanken en bijzettafels, de waaierfauteuil, de gaskachel, de matrassen op de vloer, de in elkaar geschoven bergen papier, servies en materiaal, de karmijnrood, bladgroen en loodwit in de duisternis glanzende verfpotten, de blauwe vlammen van de twee paraffinesmelters, het hele meubilair schuift millimeter voor millimeter in de richting van het centrale deel, waar de kunstenaar zijn schildersezel heeft neergezet in het grauwe schijnsel dat binnenvalt door het hoge, met het stof van decennia overdekte noordraam.’

Sorry hoor, gaat dat niet een ietsiepietsie te ver! Alhoewel? Wat te denken van dit atelier?

Komende keer de onthulling. Tot volgende week.

TOOS

Ooit was Rembrandt jong


Zou Rembrandt ooit kindertekeningen hebben gemaakt? Je weet wel, van die A4’tjes die trotse ouders en grootouders met een punaise ergens op prikken. Met van die abstracte strepen erop of van die zogenaamde kop-potelingen waarin het middenlichaam ontbreekt. En die dan jarenlang blijven hangen als de eerste uitingen van een artistiek talent in ontwikkeling.

Om op die beginvraag terug te komen,dat kan bijna niet anders. Maar hoe? Van A4’tjes had toen nog nooit iemand gehoord. Even achteloos een dik pak wit of gekleurd papier kopen in de winkel? In de 17e eeuw? Vast niet. Laat staan een set viltstiften in allerlei kleuren of die Caran d’Ache doos met een gigantische hoeveelheid kleurpotloden.

een stoere Rembrandt voor het vernieuwde museum De Lakenhal in Leiden

Toch moet Rembrandt als kind op de een of andere manier zijn tekentalent hebben kunnen uiten. Van mezelf weet ik nog dat ik als kind heel veel zat te tekenen. Lekker afgezonderd in mijn eigen hoekje op zolder. Helemaal in mijn eigen wereldje. Net zoals dat ik er in de tekenles behoorlijk bovenuit stak op de Middelbare Meisjesschool. Die onvolprezen MMS, de vrouwelijke pendant van de ook al heel lang verdwenen HBS. En dat ik van de tekenleraar toch nooit een hoger cijfer kreeg dan een 7 of 8. Gewoon omdat die docent vond dat het altijd beter kon. Iets waarin hij natuurlijk helemaal gelijk had. Hoe dat toen met de in 1606 geboren Leidse Rembrandt Harmenszoon van Rijn zat? Dat zal wel voor altijd in het geschiedenisduister verborgen blijven.

Maar op de expositie ‘Jonge Rembrandt-Rising Star’ in het prachtig verbouwde museum De Lakenhal in Leiden hangen gelukkig toch een paar werken uit zijn jonge jaren. Zoals ‘De brillenverkoper’, een schilderij dat hij maakte zo rond zijn 18e. Of die tekening van zijn vader, gedateerd ergens tussen 1625 en 1630.

En ook onderstaande twee olieverven van ergens rond zijn 20ste.

De doop van de kamerling, 1626

Historiestuk, 1626

Goeie schilderijen natuurlijk, zondermeer. Maar toch beslist nog niet de Rembrandt zoals we hem van later kennen. Ach, mag ‘t? Zo rond die leeftijd? Als je nog je weg en je stijl aan het vinden bent. En als je opbokst tegen je vriend Jan Lievens (1607-1674) met wie Rembrandt een atelier deelde.

Maar dan een paar jaar later!

De ontvoering van Proserpina, 1630-31

Simeon in de tempel. 1630

Daar is ie al, ‘onze’ Rembrandt. De kunstenaar die de wereld nog steeds verbaasd doet staan met zijn destijds zo innovatieve wereld. Het licht-donker met daarin prachtig geheimzinnige lichtaccenten die spaarzaam opflitsen. Die lossere manier van schilderen die toen helemaal ‘in’ werd, maar in zijn laatste levensfase weer ‘uit’ raakte. Ach, trends en mode in de kunst zijn van alle tijden, daar is nog steeds helemaal niks in veranderd.

Oosterse vorst, 1632

Die ontwikkeling in Rembrandts stijl in zijn jonge jaren, dat is wat deze tentoonstelling zo interessant en aantrekkelijk maakt. Knap dat ze dit beeld kunnen schetsen in de na een grondige verbouwing zo mooi afgestofte Lakenhal. Dankzij heel veel uitlenen, dat wel. Want zelf bezitten ze daar niet veel van één van hun beroemdste inwoners. Zelfs zijn geboortehuis is in de 20e eeuw afgebroken.

er hangen ook prachtige tekeningen

Nog een van die interessante facetten van de expositie vond ik een paar grote prenten van Rembrandt . Prenten gemaakt met een schilderij als basis. En in samenwerking met de Leidse prentmaker Jan Gillisz. van Vliet. Met natuurlijk de prent in spiegelbeeld ten opzichte van het schilderij. Dan moet je van te voren heel goed nadenken over de compositie. Vertel me wat, ik heb ten slotte een flink aantal steendrukken gemaakt in de loop van de tijd.

Tot begin februari kun je er nog heen. Wat mij betreft, doen!! Tot volgende week.

TOOS

Rembrandt 350 Jaar bijna verleden tijd


zo rustig zie je het Rijksmuseum zelden

Nog even en Rembrandt is al weer 351 jaar geleden overleden. Dus komend jaar is ’t uit met de pret van al die speciale Rembrandt exposities van dit jaar. Maar als je snel bent, kun je er nog twee prachtige bezoeken. Tussen alle schildersdrukte door voor de volgende editie van mijn ‘The 70-Series and More’ half januari in Eersel wilde ik daarvoor absoluut tijd vrij maken.

Dus liep ik op een heel speciale donderdagavond rond in het Rijksmuseum bij ‘Rembrandt-Velázquez’ (nog tot 19 januari) en een paar dagen later bij ‘Jonge Rembrandt-Rising Star’ in Leiden (tot 9 februari). Alle twee om verschillende redenen meer dan de moeite waard.

Die donderdagavond was sowieso al bijzonder. Want heb ik op de foto hierboven het Rijksmuseum zomaar helemaal voor mijzelf? Nou, bijna! Levensgezel maakte deze foto terwijl we op dat moment echt de enigen waren in de beginzaal van ‘Rembrandt-Velázquez’. Een kwestie van ‘slim’ rondlopen.

Het was een avond voor houders van de Rembrandtpas. Een soort Museumkaart, maar dan van de Vereniging Rembrandt. Met vergeleken bij de Museumkaart allerlei voordelen als vrij toegankelijke lezingen over kunst en cultuur, speciale toegangsdagen bij speciale exposities, een eigen magazine en nog zowat meer. Nu opende die donderdagavond het Rijksmuseum speciaal de deuren enkel en alleen voor Rembrandtpas-bezitters en kon je tot twee keer toe een boeiend verhaal aanhoren van de samensteller van ‘Rembrandt-Velázquez’. Best aanleiding voor nog weer eens een ander verhaal, die Rembrandtpas. Nu terug naar die eerste zaal.

de beginzaal van ‘Rembrandt-Velázquez’

Met ‘De Vaandeldrager’ waarin Rembrandt zelf in een lekker protserig pak stoer staat te wezen. Ik voelde me, heel eventjes maar trouwens, één van de Rothschilds. Want die niet echt onbemiddelde familie heeft daar al heel lang van kunnen genieten. Maar ze willen ’t nu wel kwijt voor een leuk prijsje. Van de Franse regering echter mag ’t de komende twee jaar het land nog niet uit. Cultureel erfgoed of zoiets. Behalve zoals nu voor zo’n speciale uitleen. Als in die tijd iemand daar minimaal 165 miljoen ophoest, blijft ’t er. Lukt dat niet, dan, zo gaat het gerucht, wil het Rijksmuseum wel een poging wagen. Net zoals enkele jaren geleden bij Marten en Oopjen. Toen ook in het bezit van de Rothschilds. En nu als gemeenschappelijk bezit van het Rijksmuseum en het Louvre hangend naast een paar even grote  portretschilderijen van Velázquez.

alweer alle ruimte

Van Velázquez zag ik een aantal jaren geleden enkele van zijn beroemdste schilderijen hangen in het Prado in Madrid. Indrukwekkend! Maar nu met die twee portretten naast Rembrandt’s Marten en Oopjen? In voetbaltermen, Ajax won overtuigend van Real Madrid. Ik zag het in vooral zwart geklede echtpaar nu voor de derde keer en ze worden steeds indrukwekkender. Zoals Rembrandt allerlei nuances zwart ongelooflijk levendig in de jurk van Oopjen heeft verwerkt is technisch echt ongelooflijk. Minimaal vijftig tinten zwart! Het zwart van Velázquez lijkt daarbij vergeleken zelfs saai en vlak. En dat zegt iets!

Zo worden Velázquez en Rembrandt meer met elkaar geconfronteerd.

en nog eens bij Rembrandts ‘De Staalmeesters’ en ‘De smidse van Vulcanus’ van Velázquez

zelfportretten van Rembrandt en Velázquez

‘Vrouwelijke figuur’ van Velázquez en ‘Lezende oude vrouw’ van Rembrandt

zelfportret van Rembrandt als ‘Apostel Paulus’ en ‘Nar met boeken’ van Velázquez

Als je dat als een soort wedstrijd zou willen zien, vind ik dat over het geheel genomen Rembrandt wint. Hij schildert levendiger, menselijker, vriendelijker. Maar ja, ben ik wel objectief? De schilderkunst uit onze Gouden Eeuw (oeps, politiek correct niet meer helemaal de juiste term, geloof ik) heeft een heel andere basis dan de Spaanse kunst destijds. Even heel wit-zwart: protestantisme tegen katholicisme, burgerij tegen adel, grotere geestelijke vrijheid tegen strenge dogma’s. En dat heeft invloed. Ik vond dit heel mooi geïllustreerd in onderstaande foto.

Eén van mijn lievelings-Rembrandts, Het Joodse Bruidje, naast ‘Christus omhelst de heilige Bernardus’ van Francisco Ribalta, een andere Spaanse grootmeester. Alle twee prachtige werken. Maar geef mij dan in plaats van de overgrote katholieke devotie en overgave toch maar die lieflijke tederheid in gebaar en blik.

 

En die Jonge Rembrandt in De Lakenhal in Leiden? Die komt er nog aan. Tot volgende week.

TOOS

Een echte Zeeuwse godin


Kijk, Friesland heeft zijn eigen schoonheidsgodin in de vorm van Doutzen Kroes. Maar die schoonheid gaat zeker en vast vergankelijk blijken. De Haagse Anouk wordt ook behoorlijk aanbeden om vooral haar muzikale kwaliteiten. Waarbij ’t dan maar de vraag is of dat nog eeuwen gaat duren. In Zeeland ligt dat heel anders. Daar hebben we Nehalennia. Al een paar duizend jaar lang. Een Zeeuwse godin die gewoon voort blijft leven. Zoals in de naam van de Middelburgse Nehalennia Scholengemeenschap en het Nehalennia Hotel in Domburg. En, eigenlijk veel belangrijker, ook in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden.

ontvangsthal van Museum van Oudheden

Ik was daar laatst voor de nu afgelopen tentoonstelling ‘Goden van Egypte’, maar toch ook voor Nehalennia. Als lokale godin aanbeden in Zeeland gedurende de Romeinse tijd. Daarna letterlijk in zee verdronken en eeuwen lang uit het oog verdwenen om uiteindelijk haar kop weer boven water uit te steken en erop te wijzen dat ze nog wel degelijk bestond. Waardoor ze een prachtige rol ging spelen in de roman ‘Waterproef’ van de Vlaamse schrijver Paul Koeck met als gevolg weer inspiratie voor mij om haar te vereeuwigen op het schilderij ‘Nehalennia’. Godinnen kunnen rare sprongen maken om weer in beeld te komen.

Toos van Holstein, Nehalennia, olieverf drieluik

In dat Rijksmuseum van Oudheden kan ze nu opnieuw aanbeden worden. Gewoon zoals dat in de 2e en 3e eeuw rond de monding van de Westerschelde werd gedaan door reizigers en handelaren in het Noordzeegebied. Die lieten graag stenen altaartjes en platte votiefstenen met inscriptie maken om Nehalennia gunstig te stemmen of te danken voor bewezen diensten bij een goed verlopen handelsreis naar Brittannië. Brexit? Hoezo?.

beeld van Nehalennia

3 etages oudheden: van Egypte via Grieken en Romeinen naar Nehalennia bovenin

Die altaren kwamen terecht in tempels bij Colijnsplaat en Domburg. De eerste verdween door heftige stormen onder het Oosterschelde-water. De tweede raakte eerst bedolven onder het stuifzand van nieuwe duinen tot ook daar stormen de kustlijn landinwaarts sloegen. Waardoor de locatie zich nu ergens in zee bevindt bij Domburg. Eeuwen  later zorgden weer andere stormen ervoor dat brokstukken aanspoelden op de kust, terwijl in 1970 een visser een stukje Nehalennia opviste bij Colijnsplaat. Met als gevolg uitgebreide zoektochten op de bodem van de Oosterschelde en een geweldige verzameling Nehalennia-altaren in Leiden.

Die wilde ik al heel lang eens zien. Maar ja, zoals dat dan gaat, ’t kwam er maar niet van. Tot nu dus. Prachtig om daar in Leiden vanuit de oude Egyptische cultuur met een paar stappen terecht te komen in de Zeeuwse historie van bijna tweeduizend jaar geleden.

In het Zeeuws Museum in Middelburg bevinden zich ook nog wel een paar Nehalennia overblijfselen maar Leiden spant toch echt de kroon. Net zoals dat boek van Paul Koeck van mij ook een kroontje mag krijgen. Ik heb ’t een aantal jaren geleden met grote gretigheid gelezen. Magisch realistisch. Een tijd van eeuwen bestrijkend. Een stenen Nehalennia die er in rondloopt en diepe voetstappen in de zompige Zeeuwse klei achterlaat. In een Zeeuws decor dat door stormen,  dijkdoorbraken en overstromingen in de loop van die eeuwen voortdurend veranderd. Een absolute aanrader. En dat Nehalennia-schilderij van me? Daarvan heb ik nog geen afscheid kunnen nemen, dat heb ik nog steeds in mijn atelier. Tot volgende week.

TOOS

Kunstkilometers vreten


Hoezo zou Nederland klein zijn? Ben je wel eens van het zuidwestelijk gelegen Middelburg naar het noordoostelijke Bad Nieuweschans in Groningen bij de Duitse grens gereden? Meer dan 380 km schoon aan de haak! Van Middelburg naar Parijs is korter.

Hoe ik dat weet? Omdat ik die rit in de loop der jaren een aantal malen vice versa heb gemaakt. Ook de afgelopen twee weekeinden weer. Vanwege een nieuwe expositie bij Galerie Wiek XX in dat Bad Nieuweschans. Eerst zo’n ritje om schilderijen te brengen, een week later voor de officiële opening. Heel veel kunstkilometers vreten dus. Maar levensgezel en ik maken dat dan met kunstavonturen zo aangenaam en nuttig mogelijk. Hoe? Lees maar!

Toevallig had ik kort geleden een schilderij verkocht via een in Parijs gevestigde online-kunstorganisatie. Aan een liefhebber van mijn werk in Berlijn. Maar dat schilderij was nog in consignatie bij Galerie Drentsche Aa in Balloo, even ten oosten van Assen. Kwam dat even goed uit! Kon ik ’t op zaterdag 16 februari gelijk ophalen als ik dat weekeinde toch noordwaarts ging. En kon ik ook te gelijkertijd met galerist Jan Wekema wat zomerse toekomstplannen doornemen die hier ongetwijfeld nog ter sprake gaan komen.

met Jan bij zijn Toos van Holstein wand

Zo dicht bij Assen konden we natuurlijk niet de expositie ‘Nubië: Land van de Zwarte Farao’s’ in het Drents Museum links laten liggen. Levensgezel en ik hebben elkaar ten slotte voor ’t eerst in Caïro ontmoet vanwege onze belangstelling voor het oude Egypte en het zuidelijk daarvan gelegen Nubië. ’t Bleek een heel interessante weekendtoevoeging.

Maar er wachtte ons in het Drents Museum nog een extra kunstverrassing. Een prachtige tentoonstelling van Carolijn Smit. Een keramist van wie we werk al vaak tegen kwamen op kunstbeurzen en dat ons elke keer opnieuw aansprak. Bleek ze daar zomaar ineens een heel grote tentoonstelling te hebben. Sommigen gruwen misschien van haar beelden maar ik vind het ongelooflijk intrigerend en ook nog eens perfect afgewerkt.

Opgetild door al die kunst was het toen nog maar een kippeneindje naar ons gebruikelijke verblijfadres in Friesland. Een klein dorpje waar familie van levensgezel resideert.

bij Galerie Wiek XX

Zondag. Eerst op naar Bad Nieuweschans om daar mijn schilderijen af te leveren en daarna terug via Ameide. Een eeuwenoude plekje, gelegen aan de Lek tussen Vianen en Schoonhoven. Daar hield kunstgenoot Lon Buttstedt open huis. Ze ging verhuizen van haar gigantisch grote 17e eeuwse pand van waaruit ooit het waterschap de polder bestierde naar iets veel kleiners. Altijd interessant om te zien wat ze zoal kwijt wilde. Op die manier is nu een heel grote houten, met stof beklede leeuw de mijne geworden. Dus alweer opgetild door iets moois bleek Middelburg ineens verrassend dichtbij.

een rij prachtig oude panden in Ameide

En het afgelopen weekeinde met die opening bij Galerie Wiek XX? Heel kort! Op vrijdag vanuit het domicilie van levensgezel in Den Haag naar Leiden. Opnieuw voor Egypte. Met de tentoonstelling ‘Goden van Egypte’ in het Rijksmuseum van Oudheden. Ook weer prachtig! Met als toegift nog onze eigen Zeeuwse godin Nehalennia. Maar dat is weer een heel ander verhaal.

Zaterdag noordwaarts via Dirkshorn in Noord-Holland voor een lunchafspraak bij Ronald en Elisabeth Leyen. Die Elisabeth die afgelopen oktober ‘Stalkunst’ organiseerde als onderdeel van de Kunst10daagse Bergen. Over mijn deelname daaraan schreef ik toen hier. Behalve die lunch had Elisabeth nog een extra lokkertje in de vorm van een prachtig groot fotoboek over onze ‘Stalkunst’.

samen met Elisabeth op de bank met dat fotoboek

’s Middags door naar het Fries Museum in Leeuwarden. Voor ‘Rembrandt en Saskia: liefde in de Gouden Eeuw’. Want om Rembrandt kunnen we dit jaar absoluut niet heen. Maar dat komt nog wel. Nog een ander verhaal.

Uiteindelijk weer door naar dat Friese dorpje van hierboven om van daaruit op zondag richting Nieuweschans te gaan. Voor die opening.

En afgelopen maandag? Nog even naar ‘ZWF Ontwerp’ in Bolsward. Daar waar ik al mijn alu-dibonds laat maken en waar ik wat ideeën te bespreken had met baas Geoffey Schippers. Over bijvoorbeeld Gubbio in Italië en mijn 70-Series. Raadselachtig? Zekers! Maar ook dat zijn komende verhalen.

met Geoffrey Schippers in de grote hal van ZWF Ontwerp

En wat ik tussen die twee weekeinden in heb gedaan? Werken natuurlijk. In mijn atelier. Tot volgende week.

TOOS

Hoe Plantin en zijn Garamond de wereld via Antwerpen, Nice en Middelburg rond maken


In 1546 stierf Maarten Luther, in 1555 drukte Christoffel Plantin zijn eerste boek en 462 jaar later stond ik vorige maand december even te wachten op een aantal kleurkopieën die een machine in hoog tempo uitspuugde. Cryptisch? Jazekers. Maar daarom niet minder associatief logisch.

portret van Christoffel Plantin

Want een paar weken geleden schreef ik over de Luther-expositie in het Museum Catharijneconvent. Daar leerde ik dat hij vijf jaar na publicatie van zijn 95 stellingen al de meest gelezen auteur in Duitsland was geworden. Mee natuurlijk dankzij zijn voor het eerst in het Duits vertaalde bijbel. Een bijbel die dan weer dankzij de boekdrukkunst wijd en zijd verspreid kon worden. Stel je eens voor dat dit nog had moeten gebeuren met handgeschreven exemplaren, de enige manier in de eeuwen daarvoor. Zou de Reformatie dan zo snel de Europese geloofswereld op zijn kop hebben kunnen zetten? Vast niet. De boekdrukkunst was voor Luther dus cruciaal, hoe arbeidsintensief dat drukproces toen ook nog verliep. En tegenwoordig? Nu stond ik op m’n gemakkie bij die machine te wachten op een stapeltje kleurkopieën van mijn nieuwjaarswens. Vanzelfsprekend gedrukt via een bestandje op een USB-stick. Over moderne zegeningen gesproken!

Museum Plantin-Moretus in Antwerpen

Dat besefte ik onlangs in Museum Plantin-Moretus in Antwerpen. De stad waar de hierboven al genoemde Fransman Christoffel Plantin (1520-1589) neerstreek, een drukkerij begon en in 1555 zijn eerste uitgave de wereld in stuurde. In dat prachtige drukkersmuseum ga je figuurlijk en letterlijk ver terug in de tijd. Omdat je er rondloopt in de oorspronkelijke woonruimten en drukkerswerkplaatsen van vele generaties  Plantin en Moretus, de aangetrouwde tak.

Steeds rijker wordend kochten ze uiteindelijk een carré van aaneengesloten eeuwenoude woningen bij elkaar rond een grote binnentuin. Nu is dat een grandioos monument uit de Gouden Eeuw van Antwerpen. Een toen van de handelslui vergeven kosmopolitisch  Antwerpen dat in die 16de eeuw bruiste aan alle kanten en een van de belangrijkste Europese havensteden was.

de binnentuin van het complex

Een vrijzinnig Antwerpen ook waar de humanistisch ingestelde Plantin zich goed thuis voelde en al snel zijn drukkerij opstootte in de vaart der volkeren en zelfs uitbouwde tot de grootste ter wereld. Met 22 persen en meer dan 80 werknemers. Met boeken op zowel religieus, humanistisch, taalkundig, kartografisch als wetenschappelijk gebied. Gedrukt in vele talen. Van o.a. Latijn, Grieks en Nederlands  tot zelfs Oud-Syrisch en Armeens. Echt ongelooflijk. Hoeveel verschillende soorten loden lettertekens moeten ze daar wel niet hebben gehad?

opslagruimte met de letterbakken

Daarnaast zette Plantin zelf nog een filiaal op in Leiden en werd hij zelfs officiële drukker van onze Staten Generaal werd. Achteraf gezien heel belangrijk omdat Leiden zich daardoor, na de oprichting in 1575 van de universiteit door Willem van Oranje,  tijdens de Tachtigjarige Oorlog tot een belangrijke en vrije drukkersstad  kon ontwikkelen.

Dat in tegenstelling tot Antwerpen. In 1585 was de stad weer in Spaanse handen gevallen. Veel protestantse kooplui verlieten de stad richting Noordelijke Nederlanden. Achteraf gezien betekende dat stuivertje wisselen van Gouden Eeuw. Amsterdam nam het havenstokje van Antwerpen over. Ook omdat die vervelende protestantse Zeeuwen en Hollanders nu tol eisten voor de toegang tot de Westerschelde. Een heffing die officieel pas in1863 werd afgeschaft. Maar om nou te zeggen dat ’t tegenwoordig helemaal pais en vree is tussen Vlaanderen en Nederland rond die Westerschelde? Niet echt toch? Nog steeds animositeit genoeg.

gravure over de bezigheden in een drukkerij destijds

schilderij van een proeflezer die de teksten controleert

Hoewel Antwerpen dus economisch wegzakte, wist die drukkerij van de Plantijnen en Moretussen zich goed te handhaven. De Officina Plantaniana had namelijk het recht kregen van de Spaanse regering alle religieuze geschriften voor hun rijk te drukken. Best een leuk contract als je beseft dat ook al die veroverde gebieden in Midden en Zuid-Amerika er onder vielen. Zodoende stond in Antwerpen de grootste drukkerij van de Contrareformatie. Maar aan alle moois komt ooit een eind. Meer dan drie eeuwen na de oprichting verkocht nazaat Edward Moretus drukkerij en gebouwen aan de stad Antwerpen. Nu dat stijlvolle en heel interessante Museum Plantin-Moretus.

de oudste nog bestaande drukpersen ter wereld

de privé-bibliotheek van de familie

Zo leerde ik er dat Christoffel Plantin ook de Garamond had ontworpen. Een lettertype dat nog steeds in zwang is. Toen ik dat las, had ik direct mijn Niçoise galerist/uitgever Jean-Paul Aureglia in zijn werkplaats voor ogen. De man met wie ik samenwerkte aan nieuwe uitgaven van onder andere de Divina Commedia en de werken van Homerus.

Griekstalige uitgave van Homerus, gedrukt in de Officina Plantiniana

De man die de teksten van zijn uitgaven nog ouderwets handmatig zet met loden lettertjes. Letters in van die letterbakken die ooit heel populair waren als wandversiering. En weet je welk lettertype hij daarin heeft zitten? De Garamond! Thuis in Middelburg staat dus een hele reeks livres d’art met daarin illustraties van mij en Franse teksten uit Nice in de Garamond, de letter die Plantin in Antwerpen ontwierp. Prachtig toch?

deel van galerie/werkplaats van Jean-Paul in Nice met ook nog een schilderij van mij

Tot volgende week.

TOOS